De ziekte van Fabry
De ziekte van Fabry is een erfelijke en zogenaamd geslachtsgebonden ziekte. De oorzaak van de ziekte is een tekort aan, of een defect van, het enzym – Galactosidase A. Hierdoor treedt stapeling op van vetachtige stoffen in cellen van de vaatwandcellen, spiercellen en zenuwcellen
De stapeling in deze cellen leidt tot problemen met bepaalde organen o.a.:
- huid
- nier
- hart
- oog
- zenuwstelsel
- hersenen
- maagdarmkanaal
Het enzym a -Galactosidase A
Enzymen zijn betrokken bij alle chemische processen in ons lichaam. Elk chemisch proces, elke chemische reactie kent zijn eigen specifieke enzym. Zo is het enzym met de naam a -Galactosidase A betrokken bij de afbraak van een bepaalde stof. Deze stof (met de naam globotriaosylceramide, GL-3) bestaat uit een vet-deel, met daaraan drie suikers. Het enzym a -Galactosidase knipt een van die suikers er af, zodat het verder afgebroken kan worden. Bij de ziekte van Fabry werkt dit enzym niet, en kan dit afknippen niet plaatsvinden:
Omdat dit enzym dus niet werkt in personen met de ziekte van Fabry kan deze stof (GL-3) niet worden afgebroken en hoopt dit zich op in het lichaam, vooral in de cellen van de vaatwand. Hierdoor zwellen deze cellen op met als gevolg een verandering in de vaatstroom waardoor de bloedstroom wordt belemmerd:
Erfelijkheid en ‘geslachtsgebonden’
De ziekte van Fabry is een erfelijke ziekte. Dat betekent dat de oorzaak van de ziekte is gelegen in een ‘defect’ in de genetische informatie, de chromosomen. Op de chromosomen liggen al onze genen. Elk gen heeft informatie voor een bepaald eiwit of enzym. Ook a -Galactosidase heeft zijn eigen gen. Bij de ziekte van Fabry zit er een defect gen op het X-chromosoom. Dit is een zogenaamd ‘geslachts-chromosoom’; mannen hebben één X-chromosoom (en één Y-chromosoom) en vrouwen hebben twee X-chromosomen. Dat is van belang voor de ziekte van Fabry, en maakt, in tegenstelling tot andere X-gebonden erfelijke ziektes, dat vrouwen niet alleen draagster zijn maar ook net als mannen last van de ziekte hebben. Met behulp van twee situaties wordt dit toegelicht:
A. Hier is een vrouwelijke patiënt met de ziekte van Fabry afgebeeld. Zij heeft twee X-chromosomen, één ‘goede’ (blauw) en één met het ‘defecte Fabry-gen’ (rood). Haar man is gezond: hij heeft een normaal X-chromosoom en een normaal Y-chromosoom. Als zij kinderen krijgt geeft zij één van de twee chromosomen door aan haar kinderen. Haar gezonde man geeft één van zijn chromosomen door. Hieruit volgt dat in 50% van de gevallen het kind het “defecte”-chromosoom krijgt. Krijgt deze vrouwelijke patiënt een zoon met het ‘defecte’-chromosoom, dan heeft hij de ziekte van Fabry. Krijgt zij een dochter met het ‘defecte’-chromosoom dan heeft deze dochter ook de ziekte van Fabry. Kinderen van vrouwelijke Fabry-patiënten hebben dus 50% kans dat ze de ziekte hebben en 50% kans dat ze geen Fabry hebben. Er moet wel worden opgemerkt dat niet alle vrouwelijke patiënten last van de ziekte hebben, vaak pas op latere leeftijd en minder agressief.
B. Hier is een man afgebeeld die de ziekte van Fabry heeft . Zijn vrouw is gezond, zij heeft twee ‘normale’ X-chromosomen. Bij het krijgen van kinderen geeft de man óf zijn X-chromosoom, óf zijn Y-chromosoom aan zijn kinderen door. Aangezien jongens altijd het Y chromosoom van hun vader krijgen zullen zij niet ziek zijn. Aan de meisjes zal de vader echter altijd het afwijkende X-chromosoom doorgeven: zijn dochters zijn dus altijd Fabry patiënt. Kortom: mannen geven de ziekte altijd door aan de dochter en nooit aan de zonen. Zonen en dochters van vrouwelijke patienten hebben 50% kans dat zij de ziekte van Fabry hebben.
Registratie medische informatie
Patienteninformatie
Biochemie ziekte van Fabry